Projectteksten Afdrukken


PROJECT 'STAFKAART VAN HET MIGRANTENMIDDENVELD EN ZIJN ERFGOED IN VLAANDEREN 1830-1990' [verslag 2008-2009]

Inleiding
Doelstelling

Geografische afbakening

Gegevensverzameling

Limburg - Genk
Gent

Antwerpen

Analyse en algemene conclusies

Initiatieven i.v.m. kennisoverdracht

Nawoord

INLEIDING

De studie naar migratie geniet door de toenemende globalisering en diversificatie van de Europese samenleving in nagenoeg al onze omringende landen een groeiende aandacht onder historici en onderzoekers uit de sociale wetenschappen. Het onderzoek spitste zich aanvankelijk toe op het overheidsbeleid inzake migratie en op de politieke en demografische aspecten. De belangstelling heeft zich ondertussen echter verbreed naar de sociale en culturele aspecten van migratie. Hierin staan identiteitsbeleving en -constructie centraal en worden de ervaringen van de verschillende gemeenschappen vanuit een diachronisch perspectief behandeld. Uit die interesse vloeiden de laatste decennia verschillende projecten voort die de civil society van migranten op de voorgrond plaatsten.

In Vlaanderen bestaat een uitgebreid middenveld van migrantenorganisaties die participeren aan het maatschappelijke leven. De kennis over dit middenveld is vrij beperkt, zelfs over de omvang bestaat grote onduidelijkheid. Piet Janssen, voormalig directeur van het Vlaams Minderhedencentrum, raamde hun aantal in 2003 ongeveer 1000 organisaties. Deze ruwe schatting houdt geen rekening met organisaties die ondertussen niet meer bestaan. Over het erfgoed dat deze verenigingen produceren en geproduceerd hebben, is zo mogelijk nog minder informatie beschikbaar. Ook binnen de wereld van migrantenorganisaties is daarover weinig bekend. Deze situatie is zeker niet uniek voor Vlaanderen. In 2001 organiseerde het toenmalige DIVA, een vereniging voor de documentaire informatievoorziening en het archiefwezen, een studiedag over archieven en het cultuurgoed van migranten in Nederland. Daar werden gelijkaardige problemen aangekaart.

Het project Stafkaart van het migrantenmiddenveld en zijn erfgoed in Vlaanderen 1830-1990 ging van start op 1 november 2008 en werd uitgevoerd door de onthaalinstellingen Amsab Instituut voor Sociale Geschiedenis en KADOC-K.U.Leuven. Prof. dr. Jan De Maeyer (KADOC-K.U.Leuven) was promotor-woordvoerder van het project. Het promotorencollectief omvatte verder: prof. dr. Idesbald Goddeeris (K.U.Leuven), prof. dr. Guy Vanthemsche (VUB), prof. dr. Chris Timmerman (UA), prof. dr. Henk De Smaele (UA), prof. dr. Gita Deneckere (UGent), dr. Frank Caestecker (UGent), dr. Leen Beyers (K.U.Leuven/Museum aan de Stroom), prof. dr. Geert Van Goethem (Amsab-ISG) en dr. Peter Heyrman (KADOC-K.U.Leuven). Twee onderzoeksmedewerkers, namelijk Piet Creve (Amsab-ISG) en Karim Ettourki (KADOC-K.U.Leuven), stonden in voor de prospectie en inventarisering van de erfgoedgehelen.



DOELSTELLING

Het project beoogde de ontwikkeling van een repertorium van het migrantenmiddenveld in Vlaanderen en een inventaris van het door hen bewaarde erfgoed, in het bijzonder de archieven, de publicaties en de audiovisuele bestanddelen die gevormd en bewaard worden. Het project richtte zich op de detectie en de registratie van erfgoed. Het vormt daardoor een eerste aanzet om op termijn dit waardevolle erfgoed te kunnen valoriseren en ontsluiten voor wetenschappelijke en andere publieksgerichte initiatieven. Aangezien het voorliggend eenjarig project bezwaarlijk het hele spectrum van organisaties in kaart kon brengen, werden drie kernregio’s onder de loep genomen: Gent, Antwerpen en Genk. Door op een gesystematiseerde wijze gegevens te verzamelen aangaande de historische ontwikkeling van de verschillende migrantenorganisaties en de door hen bewaarde documentaire erfgoedgehelen, realiseert het project een essentieel werkinstrument ten dienste van het historisch migratie- en migrantenonderzoek dat wordt uitgevoerd aan welhaast alle Vlaamse universiteiten. De stafkaart zal bijgevolg onderzoekers in staat stellen om op een comparatieve wijze de fluctuerende oriëntaties van migrantenorganisaties in Vlaanderen, maar ook hun evoluerende relatie met de bredere migrantenbevolking te analyseren.



GEOGRAFISCHE AFBAKENING

Aangezien Vlaanderen wordt gekenmerkt door een zeer divers en diffuus migrantenmiddenveld, werd geopteerd voor een pertinente afbakening. Het project richtte zich op internationale immigratie en hanteerde het ontstaan van België in 1830 als beginpunt en 1990 als een richtinggevend eindpunt. Bij de realisatie van het repertorium lag de focus op Gent, de mijnregio Genk en Antwerpen. Deze drie markante gebieden laten toe de divergenties tussen de migrantenorganisaties in kaart te brengen. In Gent had de Erfgoedcel in 2004 een kortlopend onderzoek laten uitvoeren naar archieven van en over migrantenorganisaties sinds 1945. Wat betreft het erfgoed van migranten en hun organisaties, was het resultaat zeer beperkt. Nochtans hebben de migrantenorganisaties en de met hen verbonden personen en families vaak een grote historische interesse en koesteren ze ook het door hen bewaarde erfgoed. Soms hechten ze wel meer waarde aan voorwerpen en immaterieel erfgoed dan aan het geschreven en gedrukte materiaal. Wat deze organisaties vooral ontberen, zijn contactpunten binnen de academische wereld en archief- en erfgoedsector, van waaruit kennis en vaardigheden inzake verantwoord archiefbeheer en -ontsluiting kunnen worden betrokken.

Bij de realisatie van het project is geen exhaustiviteit nagestreefd. Het was veeleer een steekproef, een status quaestionis van het migrantenmiddenveld en zijn erfgoed waarbij de geografische focus toeliet een breed en rijk scala aan migrantenorganisaties te inventariseren. Als grote havenstad heeft Antwerpen steeds uiteenlopende immigranten aangetrokken die bijdroegen tot de economische bloei en ontwikkeling van de stad. De internationale immigratie in Gent begon vooral in de tweede helft van de 20e eeuw toen de plaatselijke textielindustrie geconfronteerd werd met een nijpend tekort aan arbeidskrachten. De Limburgse mijnstreek wordt daarentegen gekenmerkt door drie grote migratiegolven: de Poolse in het interbellum, de Italiaanse vanaf 1946 en de Turkse vanaf 1960. Die stonden alle drie hoofdzakelijk in het kader van de ontluikende en florerende mijnindustrie in de 20e eeuw.



GEGEVENSVERZAMELING

De gegevensverzameling volgde een bipolaire aanpak. Enerzijds werden op basis van bestaande literatuur gegevens samengebracht aangaande historische migrantenorganisaties, zoals verdwenen studentenorganisaties en hun erfgoed. Anderzijds werden de bestaande middenveldorganisaties in kaart gebracht, samen met wat ze nog bewaren betreffende hun eigen geschiedenis en die van hun eventuele voorgangers. Het huidige migrantenmiddenveld vormt het vertrekpunt voor de verzameling. Er zijn gesprekken gevoerd met een aantal sleutelfiguren, mensen die professioneel en/of als vrijwilliger vertrouwd zijn met migrantenorganisaties. Ook met een aantal onderzoekers die gespecialiseerd zijn in bepaalde groepen, zijn er contacten geweest. Bij de contacten werd gestreefd naar de uitbouw van een duurzame vertrouwensrelatie met de migrantenorganisaties om zodoende de fundamenten te leggen van wat de duurzame brug moet worden tussen de Vlaamse archiefinstellingen, het academisch onderzoek en het migrantenmiddenveld. De onthaalinstellingen waren overeengekomen om de prospecties als volgt te verdelen: de projectmedewerkers uit Amsab-ISG en KADOC-K.U.Leuven werkten tot en met juni 2009 respectievelijk aan de Gentse en Genkse casussen. De verkennende gegevensverzameling voor Antwerpen werd door de beide medewerkers in juli, augustus en september 2009 uitgevoerd.



LIMBURG - GENK

In 2004 telde de provincie Limburg 144.650 personen van allochtone herkomst op een totale bevolking van 805.786. Dat bleek althans uit een analyse van de Studiedienst van de Vlaamse Regering op het rijksregister. Dit getal is de som van het aantal personen met een niet-Belgische nationaliteit, het aantal personen die de Belgische nationaliteit hebben aangenomen en de nog thuiswonende personen die Belg zijn bij geboorte, maar waarvan de moeder bij haar geboorte een vreemde nationaliteit had. Als we dit criterium hanteren heeft ongeveer een 18% van de Limburgse bevolking een niet-Belgische achtergrond. Voor de stad Genk kwam dat overeen met 29.052 personen waarvan 2156 van West-Europese oorsprong, 11.968 van een andere EU-land, 1838 uit nieuwe EU-lidstaten, 2557 van Marokkaanse oorsprong, 9111 van Turkse origine en 1422 andere. Zowel oude als nieuwe migranten liggen aan de basis van een bruisend verenigingsleven dat in nagenoeg alle gemeenten van de provincie tot bloei is gekomen. Volgens het jaarboek van het Provinciaal Integratiecentrum telde Limburg begin juni 2008 een 380-tal allochtone verenigingen, het merendeel Italiaanse en Turkse organisaties. Veel van deze lokale verenigingen zijn aangesloten bij een landelijke vereniging of een migrantenfederatie. Vijf van zulke koepelorganisaties hebben hun hoofdzetel in Limburg: Associazioni Cristiane Lavoratori Internazionali (Genk-Winterslag), de Turkse Unie van België (Beringen), Associazioni Internazionali Federate (Genk-Winterslag), het Internationaal Comité (Hasselt) en Federatie Wereldvrouwen (Houthalen). In januari 2009 waren bij de stad Genk 78 migrantenorganisaties aangesloten bij het stedelijke Sociocultureel Forum, een vorm van algemene vergadering van de Genkse Cultuurraad.

Voor de casus Genk, met explorerend veld in de voormalige mijngemeenten Beringen, Heusden-Zolder, Houthalen-Helchteren, Eisden en Hasselt, werden 27 prospecties uitgevoerd. Cijfermatig waren dat: 9 Poolse, 8 Italiaanse, 2 Sloveense en 2 Griekse organisaties en telkens 1 Spaanse, Portugese, Turkse en Marokkaanse organisatie. Naast deze migrantenverenigingen werd het erfgoed van de koepelorganisatie het Internationaal Comité met vestiging in Hasselt in kaart gebracht. Deze federatie bewaart naast archieven van haar interne werking ook fragmentarische stukken – bijna uitsluitend subsidieaanvragen en begeleidende correspondentie – van aangesloten organisaties. Dit omvat archiefstukken van verschillende historische en actuele verenigingen in Genk en omliggende gemeenten. Een aanvullende prospectie gebeurde bij het Provinciaal Integratiecentrum Limburg. Deze instelling opereert binnen het provinciebestuur en houdt sinds 1965 de vinger aan de pols wat betreft migratie en integratie binnen Limburg. Bij het stadsarchief van Genk treffen we naast administratieve stukken enkel bouwvergunningen van clublokalen en gebedshuizen.

De casus Genk stelt ons in staat om de resultaten en bevindingen van de eerste prospecties weer te geven. Alvorens in te gaan op de verenigingen en het erfgoed is het gepast om even stil te staan bij enkele pijnpunten omtrent de prospecties. Het verenigingsleven steunt op de schouders van vrijwilligers. Hierbij behoren ook de voorzitters en de secretarissen die de zwaarste lasten dragen. Veelal worden deze functies gecombineerd met de uitoefening van een beroep waardoor afspraken en prospecties na de werkuren of in de weekends moeten plaatsvinden. Hierdoor is het meermaals voorgekomen dat sommige afspraken zijn uitgesteld en/of werden geannuleerd. Nauw verbonden hiermee is het gevaar aan overbevraging. Limburg beschikt over een uitgebreid sociaal weefsel dat actief werkt rond interculturaliteit en uitdagingen rond migratie en integratie en waarin verschillende verenigingen zich engageren. Dit vergt een zekere flexibiliteit bij de onderzoeksmedewerker.

Door de verschillende migratiegolven is Genk, en met uitbreiding Limburg, gekenmerkt door een sterke pluriformiteit van het verenigingsleven waardoor de diversiteit zich op velerlei vlakken manifesteert. Allereerst is Genk een multi-etnische stad met verschillende nationaliteiten en religies, maar de diverse gemeenschappen vormen intern geen coherent geheel. Enerzijds zijn er breuklijnen die zich aftekenen tegen de historische, sociale en politieke achtergronden van de verschillende migratiegolven. Anderzijds hebben de plaatselijke context en de verschillende overheden en subsidiereglementeringen een impact (gehad) op de organisaties. Dit heeft de verdere oriëntatie en ontwikkeling van de verenigingen beïnvloed. Ook de globaliserende wereld met haar internationaal karakter drukt haar stempel op het verenigingsleven. Die diachrone ontwikkelingen hebben een verscheiden scala aan organisaties voortgebracht; organisaties die zich vaak enten op bepaalde nationaliteiten, maar ook verenigingen die in de loop van de geschiedenis zijn gediversifieerd. Dit laatste spiegelt zich af in de opname van de autochtone bevolking binnen het bestuur van de vereniging en/of in een diverse ledenbestand met mogelijke vormingen van hybride organisaties.  

De verscheidenheid aan verenigingen komt tot uiting in het gecreëerde erfgoed: naast de kenmerkende folklore en cultuurgebonden festiviteiten van organisaties zijn hun geregistreerde documentaire erfgoedgehelen in meerdere mate opgesteld in de taal van de gemeenschap in kwestie, zeker wat de oudere stukken betreft. Het optekenen van een aantal archieven kon dan ook enkel plaatsvinden mits ondersteuning van de gecontacteerde personen. Op enkele uitzonderingen na is in de loop van de geschiedenis zeer weinig aandacht besteed aan dit erfgoed. Het ontbreken van zowel interne als externe aandacht en een zekere bezorgdheid rond deze erfgoedgehelen ligt aan de basis van een aanzienlijk verlies. Ook de vluchtigheid van het verenigingsleven, het komen en gaan van verenigingen, is mede verantwoordelijk voor deze verdwijning. De nog bestaande archieven liggen vaak verspreid of thuis bij bestuursleden, vooral bij organisaties die niet beschikken over eigen infrastructuur. Dit erfgoed wordt niet zelden als persoonlijk bezit beschouwd, wordt gesitueerd binnen de eigen psychologische ruimte en is doordoor moeilijk toegankelijk. Toch hebben de vele recente initiatieven rond erfgoed het bewustzijn en het belang van de culturele biografie bij de verenigingen aangewakkerd – ook dit kortlopende project heeft daaraan bijgedragen. Wat er nog bewaard wordt binnen de clublokalen is uiteraard niet gearchiveerd volgens de regels van de kunst. Toch zijn er verschillen op te merken. Terwijl sommige verenigingen hun erfgoed hebben verwaarloosd, zijn er organisaties die getracht hebben om zo goed mogelijk hun documenten te bewaren. Ze koesteren en hechten veel waarde aan hun archieven en staan open voor begeleiding en ondersteuning. Een rol is hierin weggelegd voor de erfgoedinstellingen om aan de archiefvormers adviezen te verstrekken en hen bij te staan bij een kwaliteitsvolle en zorgzame behandeling van hun cultureel erfgoed.



GENT

Arbeidsmigratie uit het buitenland naar Gent is een relatief recent fenomeen. Voor de Tweede Wereldoorlog betrof de belangrijkste migratie die van buitenlandse studenten die aangetrokken werden door de goede reputatie van de Gentse universiteit en hogescholen. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog bereikte het aantal studenten van buitenlandse origine aan Belgische instellingen voor hoger onderwijs een record: bijna een derde van het totale aantal. Na de oorlog werd het aantal buitenlandse studenten aangevuld met kinderen van vluchtelingen die in België waren terechtgekomen. Op het einde van het interbellum nam het aantal studenten van buitenlandse origine af.

Gent is van oudsher een textielcentrum, zowel van de productie als van de handel. In de 19e eeuw zorgde de mechanisatie van de textielindustrie voor een ware revolutie: de productie gebeurde in grote fabrieken met veel arbeiders die grotendeels afkomstig waren van het omringende platteland. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de textielsector snel terug op toeren, maar toch raakte die vrij snel in problemen door een sterke internationale concurrentie. Met diverse initiatieven probeerden de bedrijfsleiders hun positie te verbeteren. Een daarvan was het laag houden van de lonen terwijl de werkdruk steeg. Daardoor kreeg de textielindustrie een slecht imago. Tegelijkertijd bood de uitbouw van de Gentse kanaalzone alternatieve tewerkstellingsmogelijkheden: heel wat werknemers verlieten de sector. Daarom gingen de fabrieken al in de jaren 1950 in het buitenland op zoek naar arbeiders. Eerst kwamen er Spanjaarden en Italianen, daarna Algerijnen en Tunesiërs en vanaf 1963 mensen uit Turkije. In 1962 stelde de Gentse textielnijverheid 435 arbeiders van buitenlandse origine tewerk. Maar ook na het inzetten van buitenlandse en vooral Turkse arbeidskrachten bleef de Gentse textielsector stelselmatig achteruitboeren: tussen 1972 en 1986 daalde de tewerkstelling van 7558 werknemers naar 2970.

Het ging vooral om een mannelijke migratie, maar na de migratiestop van 1973 veranderde dat. De Gentse bevolking van vreemde origine groeide vooral aan door gezinshereniging. Met het verdwijnen van het IJzeren Gordijn in 1989 kwam een migratiebeweging uit het voormalige Oostblok op gang. Die werkt nog versterkt doordat diverse Oost-Europese landen vanaf 2004 toetraden tot de Europese Unie. Vanaf de jaren 1990 kwamen er ook meer vluchtelingen en asielzoekers in Gent terecht. Begin 2007 telde Gent 150 nationaliteiten.

Op 1 januari 2009 had Gent 239.524 inwoners. Daarvan heeft ongeveer 10% niet de Belgische nationaliteit: 23.634 mensen. De grootste groep zijn de Turken met bijna 5.000. De top 5 wordt verder gevormd door de Bulgaren (2835), de Nederlanders (2133), de Slovaken (1168) en de Marokkanen (919). Deze cijfers geven maar een gedeeltelijk zicht op de Gentse bevolking van vreemde origine. In de voorbije decennia ook hebben ook heel wat mensen de Belgische nationaliteit verworven: vanaf begin 1985 tot 2009 gaat het om ruim 18.000 mensen. De top 5 ziet er als volgt uit: Turkije met bijna 10.500 mensen, gevolgd door Marokko (2102), Tunesië (747), Algerije (500) en Ghana (450).

In het huidig landschap van migrantenorganisaties spelen enkele instellingen een rol die geen zelforganisatie zijn, maar er wel veel mee te maken hebben. Er is de Stedelijke Integratiedienst die zich richt zich naar etnisch-culturele minderheden en hun organisaties. Deze dienst onderscheidt daarin vier categorieën: vluchtelingen, woonwagenbewoners, vreemdelingen zonder wettig verblijf en allochtonen. Het Intercultureel Netwerk Gent (ING) is een private vzw die zich eveneens richt naar etnisch-culturele minderheden en streeft naar een multiculturele samenleving. ING ontstond als resultaat van het samengaan van de vier bestaande lokale integratiecentra in Gent. Ten slotte is er Agora, een samenwerkingsverband tussen de landelijk erkende koepels van migrantenorganisaties, de stedelijke overheid, het opbouwwerk en het ING. Agora beoogt het nauwer betrekken van de etnisch culturele gemeenschappen bij het reilen en het zeilen in de stad.

De onderzochte organisaties zijn opgesplitst in 2 categorieën: historische en actuele. Van 10 historische organisaties zijn digitale dossiers aangemaakt. Het gaat om 5 studentenorganisaties, 1 Turkse, 1 Afrikaanse, 1 Oost-Europese organisatie en 2 gemengde organisaties. Daarvan zijn 7 fiches in ODIS ingevoerd. Van 106 actuele organisaties zijn digitale dossiers aangemaakt. Het gaat om 4 koepelorganisaties, 42 Turkse organisaties, 15 gemengde, 14 Afrikaanse, 6 Oost-Europese, 9 Maghrebijnse, 2 Spaanse, 1 Italiaanse, 1 Pakistaanse, 1 Chinese en 11 organisaties waarvan de samenstelling momenteel nog onduidelijk is. Daarvan zijn 64 fiches in ODIS ingevoerd.
Hoewel migratie op grote schaal naar Gent een vrij recent fenomeen is, heeft de stad toch een uitgebreid en divers gamma aan migrantenverenigingen. Het landschap van die organisaties is constant in beweging: nieuwe migratiebewegingen geven aanleiding tot het ontstaan van nieuwe verenigingen, bestaande organisaties veranderen van structuur en doelstellingen, sommige organisaties raken niet echt uit de startblokken of leggen er na heel korte tijd het bijltje bij neer en verenigingen evolueren van mono- naar multi-etnisch.

De meerderheid van die organisaties is lid van een koepel, sommige verenigingen staan helemaal op zichzelf en nog andere maken deel uit van kleine, informele circuits. Zo opereren twee Afrikaanse koren en een Filippijns koor onder de vleugels van de parochiekerk in de Forelstraat. Nagenoeg alle organisaties hebben een sociaal en/of cultureel doel. De enige organisatie met een duidelijk politiek doelstelling was de Demokratik Halk Kültür Dernegi (DHKD, Turkse Demokratische Kulturele Volksvereniging) en dan nog enkel in de beginperiode. Binnen de sociale en/of culturele doelstellingen kunnen twee categorieën worden onderscheiden: de eerste richt zich (hoofdzakelijk) op de eigen gemeenschap, de tweede richt zich op de ganse Gentse bevolking. De grens tussen beide categorieën is evenwel niet haarscherp te trekken.

Tot de eerste categorie behoren organisaties die inzetten op de onderlinge steun aan en contacten tussen de eigen leden van de gemeenschap of in enkele gevallen ondersteuning van de gemeenschap in het land van herkomst. Sommige verenigingen focussen op doelgroepen binnen die gemeenschappen, zoals kinderen, jongvolwassenen of vrouwen. Opvallend zijn de organisaties op het vlak van onderwijsondersteuning en vorming. Andere verenigingen hebben aandacht voor de cultuur en de tradities van het land van oorsprong en er zijn ook religieuze organisaties. Tot slot zijn er verenigingen met een louter recreatief doel.

Tot de tweede categorie behoren de verenigingen die in hun doelstellingen volgende zaken formuleren: creëren van interculturele communicatie, ontmoeting tussen diverse gemeenschappen, bevorderen van de integratie, culturele uitwisseling, stimuleren van communicatie …
De activiteiten die migrantenverenigingen ontplooien, zijn zeer divers: kooklessen, workshops, sportwedstrijden, vormingsmomenten, toneelavonden, concerten, theater- en dansvoorstellingen, levensbeschouwelijke bijeenkomsten, participatie aan wijkfeesten, debatten en lezingen, uitstappen, taallessen, gezondheidspreventie, filmavonden …

Zoals eerder gezegd, zijn de meeste van de huidige migrantenorganisaties jong, minder dan tien jaar oud, en hun levensduur is zeer variabel. Voortdurend komen er organisaties bij en er zijn al verenigingen verdwenen, maar informatie daarover is momenteel bijzonder schaars. Vooral in de laatste situatie is het erfgoed in acuut gevaar: met het verdwijnen van de organisatie, verdwijnt ook het erfgoed uit beeld. Die uitgangssituatie heeft ook repercussies op het potentieel aan erfgoed. Jonge organisaties hebben nog weinig erfgoed voortgebracht, vaak beperkt het zich tot administratieve stukken. Met uitzondering van Nakhla en Kardelen hebben migrantenorganisaties relatief weinig oog voor hun erfgoed en ze zijn zich niet erg bewust van de waarde ervan. Er is ook weinig knowhow aanwezig over het omgaan ermee. Bij de koepels daarentegen bestaat daar wel belangstelling voor. Het is ook duidelijk geworden dat de migrantenorganisaties als erfgoedproducenten daarom nog geen bewaarders zijn van dat erfgoed. Voor dat laatste zal in de toekomst intensiever moeten worden gezocht bij individuen die ooit bij een organisatie waren betrokken en bij verzamelaars.



ANTWERPEN

Antwerpen is sinds eeuwen een kosmopolitische stad. Vandaag telt ze meer dan 160 verschillende nationaliteiten. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw tot het begin van de 20e eeuw trok de haven van Antwerpen een aanzienlijk aantal migranten aan die op doorreis waren richting Amerika en Canada. Vanaf 1843 tot 1913 verscheepte de haven van Antwerpen 1.880.000 migranten. Hierbij waren, buiten Belgen, onder meer Oostenrijkers-Hongaren, Duitsers, Russen, Britten en Italianen. Van die landverhuizers bleven er ook velen in Antwerpen en besloten aldaar een nieuw leven te beginnen. Uit de volkstelling van 1900 blijkt Antwerpen over een bevolking te beschikken van iets meer dan 270.000 personen. Daarvan hadden meer dan 32.000 een vreemde nationaliteit, veelal Nederlanders en Duitsers. Door de economische bloei in de diamantnijverheid, de haven en de industrie zou Antwerpen ook een blijvende aantrekkingskracht uitoefenen op transitmigranten, economische en politieke vluchtelingen en studenten.

Tot 1975 vormden de Noordwest-Europese migranten, met Nederlanders, Britten, Fransen, Luxemburgers, West-Duitsers, Zwitsers, Noren, Zweden en Denen de grootste groep vreemdelingen. Migranten uit Italië, Portugal, Griekenland en Joegoslavië volgden op de tweede plaats. Noord-Afrikanen en Turken vormden tot dan de kleinste groep. In respectievelijke aantallen betrof het 8.900, 4.500 en 4.250 vreemdelingen. Hoewel rekening moet worden gehouden met het aantal naturalisaties, zijn de volgende nationaliteiten het meest voorkomend in Antwerpen in 2008; naast Belgen treffen we in dalend aantal mensen uit Nederland (12.486), Marokko (11.879), Turkije (4448), Polen (4312), ex-Joegoslavië (3535), Portugal (2350), Frankrijk (2128), Spanje (2147) en het Verenigd Koninkrijk (1.872) aan. Daarnaast leven er in Antwerpen vrij grote groepen Russen, Indiërs, Congolezen, Chinezen, Ghanezen en Pakistani.          

Uit een omgevingsanalyse van 2003 uitgevoerd door het Antwerps Minderhedencentrum de8, blijkt dat de minderheidsgroepen zich vooral hebben gevestigd in de gebieden Hoboken-Kiel, Oud-Berchem, ’t Zuid, Deurne en in Merksem met de wijk ’t Dokske. De grootste aantallen treffen we echter in de wijken Antwerpen-Noord en Oud-Borgerhout. In deze stadsdelen ontstonden dan ook de eerste migrantenwerkingen van de stad. Een aantal van deze werkingen groeide in de loop der jaren uit tot lokale integratiecentra en werd als dusdanig erkend.  

In het kader van het Antwerpse verenigingsleven zijn drie prospecties geweest bij de Joodse gemeenschap. Verder werden drie Scandinavische, twee Afrikaanse organisaties en een Marokkaanse vereniging verkend. Aanvullende prospecties gebeurden bij het Antwerps Minderhedencentrum de8 en de interculturele organisatie KifKif.



ANALYSE EN ALGEMENE CONCLUSIES

Het project Stafkaart van het migrantenmiddenveld en zijn erfgoed in Vlaanderen 1830-1990, gerealiseerd met FWO-financiering, is het eerste onderzoeks- en erfgoedproject in Vlaanderen dat op zo’n schaal de diverse migrantenorganisaties én hun culturele biografie in kaart tracht te brengen. Door de korte tijdspanne, één kalenderjaar, was het vanzelfsprekend onmogelijk om een exhaustief beeld te schetsen van het verenigingsleven van alle migranten, laat staan van het aanwezige erfgoed. Door dit korte tijdsbestek en de geografische beperking tot Vlaanderen zijn er geen prospecties verricht in het buitenland. Ondanks deze obstructies waren de twee onderzoeksmedewerkers van KADOC-K.U.Leuven en Amsab-ISG in staat om een eerste veelbelovende prospectieronde af te werken in de regio’s Gent, Antwerpen en Genk, waarbij verschillende segmenten van het verenigingsleven en het bijhorende erfgoed zijn geregistreerd.

In totaal werden in de drie regio’s 57 organisaties geprospecteerd: 19 in Gent, 11 in Antwerpen en 27 in Genk. Het onderzoek bij onder meer Noren, Finnen, Polen, Slovenen, Italianen, Chinezen, Congolezen en Turken resulteerde in een rijk scala aan organisaties van verschillende afkomst met specifieke activiteiten en werking binnen de Vlaamse samenleving. Het gaat om sportclubs, koepelorganisaties, koren, dansgroepen, oud-strijdersverenigingen, moskeeën enz. Hoewel het huidige migrantenmiddenveld het vertrekpunt vormde voor het voorliggend project, is er ook aandacht geschonken aan de verdwenen of historische organisaties. Hierdoor doorloopt het project de periode van de 19e en 20e eeuw en gunt het ons een oriënterende blik in de migratiegeschiedenis van Vlaanderen.

Het cultureel erfgoed van deze organisaties werd eveneens opgetekend. Hierbij lag de nadruk op de documentaire erfgoedgehelen die door de verenigingen zelf zijn geproduceerd. Bronnen óver deze organisaties zijn sporadisch opgenomen zoals bij het Provinciaal Integratiecentrum Limburg het geval was. Om een uitgebreid onderzoek te voeren, lijkt deze piste op termijn een must. Centra zoals de regionale samenlevingsopbouw (RISO) en de integratiecentra werken vaak met middenveldorganisaties en het spreekt dan ook voor zich dat archieven van zulke instituten een aanvullende documentatie opleveren. Bij dit project is deze schemerzone echter onderbelicht gebleven. De focus lag op de rechtstreekse erfgoedcreatie van de diverse verenigingen. Het voorliggende onderzoek maakt het mogelijk een licht te werpen op de staat van dit erfgoed.

Vooreerst blijkt dat er in het verleden weinig aandacht is besteed aan dit erfgoed, hoewel de maatschappelijke relevantie en het onderzoekspotentieel onmiskenbaar zijn. In het verleden is dit kennelijk ontsnapt aan het gezichtsveld van de Vlaamse erfgoedinstellingen. Ook binnen de werking van de organisaties zelf was er weinig aandacht voor het eigen erfgoed. Het verlies is dan ook aanzienlijk. Door bestuurswissels, overlijdens van pioniers en herstructureringen raken de erfgoedgehelen ook verspreid over verschillende plaatsen en personen, die de bestanddelen niet zelden als persoonlijk bezit beschouwen. Dit maakt de centralisatie en de toegankelijkheid van dit erfgoed moeilijk.

Ondanks deze barrières merken we een toenemende belangstelling bij de organisaties. In veel gevallen spelen de projectmedewerkers door hun bezoeken en contacten een rol op het terrein van sensibilisering. Sommige verenigingen hebben reeds zelf initiatieven genomen en zijn begonnen met een ordening van hun belangrijke relicten. Het erfgoedbewustzijn groeit en organisaties stellen daarbij de belangstelling vanuit de expertise-instellingen op prijs. Om tot een goede samenwerking te komen, is de opbouw van een vertrouwensrelatie onontbeerlijk. Daarbij vragen de betrokken organisaties een return on investment waarbij de ontsluiting van het erfgoed ook de eigen vereniging ten goede kan komen. Ze hechten veel waarde aan hun culturele biografie en willen er allereerst zelf zorg voor dragen. Ondanks het verlies en spreiding van vele bronnen is er toch heel wat erfgoed boven water gekomen. De geregistreerde erfgoedgehelen van de geprospecteerde verenigingen variëren van slechts enkele mappen tot tientallen dozen. Hierbij is het niet noodzakelijk zo dat de oudste verenigingen het meeste erfgoed bewaren. De conservatie van erfgoed is veelal het resultaat van de intenties van de personen die de verenigingen leiden en de reeds aangehaalde condities. Het is vanzelfsprekend dat de aangetroffen erfgoedgehelen een neerslag vormen van de culturele tradities binnen de verschillende organisaties. Zo is het documentaire erfgoed van oude organisaties veelal, maar niet altijd, opgesteld in de moedertaal van de vereniging en vormen de activiteitenverslagen de weergave van hun culturele, sportieve of emancipatorische bedrijvigheid.

Het project legde de focus op de archieven aanwezig in Vlaanderen, hoewel er ook in het buitenland interessante collecties worden bewaard over de verschillende migratiegolven naar België. Zo wordt de historiografie van de Poolse emigratie in Polen gezien als een onderdeel van de nationale geschiedenis en bestaat in Spanje een centrum dat archieven verzamelt uit landen met een Spaanse diaspora. Dit toont het belang van een internationaal netwerk. KADOC-K.U.Leuven en Amsab-ISG ontwikkelden tijdens de voorbije jaren veelbelovende contacten met onderzoeks- en erfgoedinstellingen in het buitenland die soortgelijke repertoria hebben opgebouwd. Op termijn zouden deze repertoria met elkaar kunnen worden verbonden en kunnen de resultaten van dit project verankerd worden in een internationaal perspectief.



INITIATIEVEN I.V.M. KENNISOVERDRACHT

Voor de realisatie van het register en de gegevensverzameling heeft het voorliggende onderzoek gebruik gemaakt van een relationele webdatabank, ontwikkeld binnen het ODIS-project. ODIS is een gebruiksvriendelijke database, speciaal ontworpen om de geschiedenis van het middenveld contextueel te ontsluiten en beschikbaar te stellen aan het publiek. De uitgevoerde registraties zullen worden ingevoerd en zullen de reeds bestaande gegevensreeksen hierin verder aanvullen en verrijken en zo in belangrijke mate bijdragen tot de diversificatie en de representativiteit van de aanwezige data. Hierdoor komt het diverse en verscheiden middenveld in Vlaanderen beter tot zijn recht.

Ter afsluiting van het project werd op vrijdag 26 en zaterdag 27 februari 2010 de tweedaagse workshop Het vergeten middenveld? Migrantenorganisaties en hun erfgoed georganiseerd in het Vlaams Parlement. Deze conferentie omvatte twee luiken, namelijk onderzoek en erfgoed. Op vrijdag werd een stand van zaken geboden van recent historisch en sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar enkele migrantengemeenschappen binnen Nederland en België waarin aandacht werd besteed aan de manifestatie van middenveldorganisaties in de samenleving en het belang van het cultureel erfgoed voor de historische ontwikkeling en studie van migratie.

De tweedaagse workshop maakte duidelijk dat de historische en hedendaagse organisaties die voortvloeiden uit de verschillende migratiegolven, gekenmerkt worden door heterogeniteit en dynamisme. Hoewel in het verleden bijzonder weinig aandacht is gegaan naar deze structuren, vormen ze ook vandaag een sociale realiteit en speelt dit middenveld een belangrijke rol als mediator tussen overheid en achterban. Hierbij worden de verenigingen niet zelden beïnvloed door de situatie in het land van herkomst en ontwikkelingen van verwante organisaties in andere landen. De dynamiek van dit middenveld moet dan ook niet alleen gevaloriseerd worden als een lokale manifestatie, maar ook bekeken worden in de context van internationalisering waarbij men onder meer de fluctuerende relaties met het moederland niet uit oog mag verliezen. Om het onderzoek naar dit diverse en diffuse middenveld te vergemakkelijken is samenwerking tussen de verschillende actoren – onderzoekers, erfgoedinstellingen en het middenveld zelf – onontbeerlijk. Uit de prospecties is gebleken dat de nood aan expertise en ondersteuning van de organisaties om hun erfgoed te bewaren hoog is. Er is dringend een actieplan nodig om op duurzame wijze dit erfgoed te kunnen ontsluiten en valoriseren. De getuigenissen op de tweedaagse workshop toonden aan het hoogtijd is voor actie en legden de precaire situatie van deze erfgoedgehelen bloot. Interessante erfgoedcollecties verdwenen reeds in de container. Met het stafkaartproject werd de basis gelegd voor een duurzaam vervolgproject waarin het erfgoed van het migrantenmiddenveld op een verantwoorde wijze zijn plaats kan krijgen in Vlaanderen.

Naast de verwerking van de resultaten via de ODIS-databank en de tweedaagse workshop vormt dit voorliggende rapport het resultaat van een uitdagend voortraject waarop in de toekomst verder kan worden gebouwd om onderzoek en werking rond cultureel erfgoed blijvend te stimuleren.



NAWOORD

In 2010 werd het stafkaartproject voortgezet middels financiering vanuit de Vlaamse Gemeenschap. Het promotorencollectief werd uitgebreid met Katrijn D’Hamers (Faro, Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed), Meryem Kanmaz (MANA, Expertisecentrum voor Islamitische Culturen in Vlaanderen) en Ulbe Bosma (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam).